De Tassenmakerij

‘Over onze tassenfabriek valt nog wel iets merkwaardigs te vertellen. We denken de hele tijd dat de commandant zeer geïnteresseerd is in onze industrie, maar al spoedig zal blijken dat we ons daar grondig in hebben vergist. We krijgen de opdracht elke week driehonderd tassen te produceren. Wanneer we dat niet halen, dreigt hij, zal hij onze fabriek sluiten.

We hebben echter niet genoeg arbeidskrachten om het vereiste kwantum aan tassen te kunnen produceren. We gaan dus naar de dienstleiders Rozenberg en Frank en daarna naar Schlieser. En zij weer naar de commandant om de toezegging te krijgen dat wie bij ons werkt, niet op transport zal worden gesteld. Wat de commandant daar precies heeft geantwoord weten we niet, maar we kunnen dinsdag het resultaat zien.

We hebben dan juist twaalf mensen ingewerkt. Die leggen een ijver aan de dag als werkten ze in een gewone fabriek in Amsterdam voor echt loon. Ze willen natuurlijk in een goed blaadje komen bij groepsleider Kubaschka. Ze denken dat alles van hem af hangt en de dag voor het transport rennen al die stakkers naar hem toe om hulp. Ze lopen ook naar Rozenberg en andere personen.

Maar het eind van het liedje is dat het transport op dinsdag vertrekt met al onze ingewerkte vaklui. David en ik zijn de enige overgeblevenen werkers, samen met een Turkse vrouw, de vrouw van een OD´er, en nog een andere vrouw met bevoorrechte positie.

En dan begint alles opnieuw. Er worden weer nieuwe mensen – ook pasaangekomenen – in de fabriek geplaatst. Die werken we dan weer in en wanneer en een paar weken geen transporten zijn draait onze fabriek op volle toeren. Twee, drie weken lang hebben we zoiets als een kleine fabriek, maar vervolgens vertrekt een transport en zijn David en ik en de Turkse vrouw weer de enigen die overblijven.’

Jozef Hilel Borensztajn (1898) kwam op 20 juni 1943 in kamp Westerbork terecht. Ruim een jaar later, op 4 september 1944, werd hij naar Theresienstadt gedeporteerd.