Tinus van Mullem

Tinus van Mullem was negen jaar toen de oorlog uitbrak. Hij woonde met zijn ouders en acht broertjes en zusjes in Den Haag. Zijn moeder, Emilie Weiss, was een Sinti, zijn vader een ‘burgerman’. Tinus’ vader dook tijdens de oorlog onder.

‘Veel familieleden werden opgepakt. Mijn moeder wilde zich uit angst voor de vervolging niet als Sinti laten registreren, wat onze redding is geweest. We kregen echter geen bonkaarten en moesten andere manieren vinden om aan voedsel te komen.

Ik had geluk dat ik een gewone burgernaam had en er niet als Sinti uitzag. Om aan eten en brandstof te komen, “organiseerde” ik levensmiddelen en kolen. Een bekende van mij werd door de Duitsers gegrepen en voor een winkel doodgeschoten. Ze lieten hem liggen als voorbeeld voor ons, “de plunderaars”.

Gelukkig heeft ons gezin de oorlog overleefd, maar twee broers van mijn moeder zijn vergast. Mijn moeder heeft dat nooit een plek kunnen geven. Tot ze stierf, had ze het steeds over haar broers. Ze heeft het verdriet nooit kunnen verwerken.’